Week van de schoolslag 4: omgaan met fouten

 In Leren, Schoolslag, Tip, Zwemles, Zwemmen

Een van de grote verschillen tussen expliciet en impliciet leren is de rol die fouten spelen in het motorisch leerproces. Jarenlang hebben we aangenomen dat om steeds beter te worden, je de vaardigheid op de juiste manier moet herhalen. Afwijkingen zijn dan fout. En fouten moet je voorkomen. De lesgever zorgde daarvoor door steeds te blijven corrigeren als het niet (meer) goed ging. Bij impliciet leren zijn fouten nódig om steeds beter te worden. De gedachte is dat variatie en uitdagingen in bewegen, goed én niet optimaal (fout?), zorgen voor breed ontwikkelde vaardigheden. De lesgever schrijft de bewegingen niet meer voor, maar ontwerpt situaties en bedenkt opdrachten (uitdagingen) die de gewenste bewegingen uitlokken. De nadruk ligt op ‘wat werkt’ in plaats van wat perfect is. Hoe doe je dat bij de schoolslag?

Wat gaat goed? Wat kan beter?

Het antwoord op die vraag is niet zo gemakkelijk te geven. We moeten een hele nieuwe manier van kijken en doen ontwikkelen. En dan uitproberen en ervaring op doen. Je zou gebruik kunnen maken van de volgende vragen: Hoe gaat het nu? Wat moet beter worden? (= signaleren niet effectief gedrag). Hiervoor kun je ‘gewoon’ het ideale plaatje gebruiken. Maar je moet ook rekening houden met het leren en de ontwikkeling van een beweging.

Ontwikkeling ‘van grof naar fijn’

In het leerproces ontwikkelt een beweging zich ‘van grof naar fijn’. In eerste instantie is er sprake van het leren van een globale beweging. De coördinatie is dan nog heel ‘grof’. Wanneer de beweging enigszins zichtbaar is en ook vrij consistent, is het moment gekomen om te werken aan meer gerichte fijnmotorische ‘puntjes op de i’. Daar ga je mee door tot de beweging op een bepaald niveau is geautomatiseerd. Hoe ziet een grofmotorische schoolslag eruit? Waar kijk je naar?

Kijkwijzer of checklist

In eerste instantie check je de voorwaarden om met de schoolslag te beginnen. Dus je kijkt of het kind de enkelvoudige rugslag beheerst en ontspannen in het water beweegt.  Zo niet, dan is het handig om je daar eerst op te richten. Daarna geef je een voorbeeld van de schoolslag en nodig je de kinderen uit om het na te doen. Dan observeer je ‘hoe het gaat’. Daarbij kun je gebruik maken van een soort kijkwijzer/checklist met vragen. Je stelt jezelf bijvoorbeeld de volgende vragen: zijn de schouders en heupen parallel aan de waterlijn? Ligt het hoofd zo laag mogelijk in het water? Wordt de beweging symmetrisch uitgevoerd? Is er sprake van voortstuwing? Is er een moment van uitdrijven waarbij zowel de armen als benen gestrekt zijn?

Waterpas

Zowel bij de enkelvoudige rugslag als de schoolslag is het belangrijk dat de armen en benen symmetrisch bewegen. Daarvoor wil je dat kinderen zoveel mogelijk in balans (evenwicht) liggen, want dan is de kans het grootst dat ze ‘waterpas’ liggen. Waterpas betekent dat er geen sprake is van een draai om de lengteas.

Zo’n draai kan worden veroorzaakt doordat bijvoorbeeld het ene been langer is dan het andere been. Of door een scheve bekken- of heupstand. Met name de opwaartse kracht van het water wordt daardoor beïnvloed. Als die kracht niet aan beide kanten gelijk is, ontstaat er een draai. Zo’n draai om de lengteas ontstaat ook als het hoofd wordt gedraaid. Bijvoorbeeld omdat kinderen steeds naar de kant kijken, om zich heen kijken of ze nergens tegenaan botsen of naar jou als lesgever die naast hen meeloopt. Een korter been kun je niet langer maken en een scheve houding los je ook niet op. Mocht het kind door die oorzaak niet helemaal symmetrisch zwemmen, moet je dat grotendeels accepteren. Door verdere verfijning van de coördinatie kan het nog wel bijtrekken.

Een slechte balans had je misschien kunnen voorkomen door een goede watergewenning/voortraject. Aan de hoofdhouding kun je wel actief iets doen. Je kunt kinderen naar een bepaald punt laten kijken (een pion of een stuurkaart waar ze naar toe moeten zwemmen). Je kunt ze ook overdreven de andere kant op laten kijken dan ze gewend zijn. Bijvoorbeeld door materiaal langs de kant te plaatsen. Door de variatie ontdekken en voelen kinderen het verschil. Een symmetrische beweging zorgt in principe voor minder weerstand.

Naar voren kijken

In de praktijk zie je kinderen soms ‘als een zeepaardje’ schoolslag zwemmen. Ze staan bijna rechtop in het water. Dat kan (moet) beter, want het levert veel weerstand op. In eerste instantie check je dan de hoofdhouding: kijkt het kind naar boven? Of naar voren? Bij voorkeur ligt de kin laag op het water, dan wordt de ligging zo horizontaal mogelijk. Om dit voor elkaar te krijgen kun je het kind ergens naar laten kijken tijdens het zwemmen.

Timing

Gister sprak ik al even over de timing van de schoolslag. Deze kan onbewust worden ontdekt door variaties van ERS, water en schoolslag te combineren. Je kunt ook een tempo aangeven. Let daarbij wel op de techniek die je kinderen wilt leren: tel ‘Eénentwee’ of éentweedrie. Timing kan ook worden gevarieerd door naast iemand anders te gaan zwemmen en dan je tempo aan elkaar aan te passen. Je kunt ook muziek opzetten en uitnodigen om op de maat van de muziek te gaan zwemmen. In beide voorbeelden ligt de focus niet op de zwemslag, maar op externe dingen. Dat werkt heel goed.

Voortstuwing

Of er sprake is van voortstuwing komt voor het grootste deel door de uitvoering van de beenslag. Je kunt kinderen het contrast tussen grote slagen en kleine slagen laten voelen. Maar vooral ook snelle en langzame slagen. Bij snelle slagen ervaren de kinderen de weerstand van het water veel meer. Ze voelen hoe ze zich tegen het water kunnen afzetten. Samen met de voorbeelden hiervoor, werk je zo stap voor stap toe naar de globale schoolslag.

Voetenstand

Je merkt dat ik de voetenstand nog niet heb genoemd. Ik vind dat een fijnmotorische vaardigheid, die komt verderop in het leerproces wel. Merk je dat kinderen de voeten niet optimaal gebruiken, kun je voetengymnastiek introduceren in het eerste niveau. Het meest aansprekend is om op de tenen te gaan lopen, op de hakken, met platvoeten. Je kunt ook tegen kinderen zeggen dat ze gaan lopen (op de hakken) als Zwemmie ( ‘naam van de organisatieknuffel’).  Laat de kinderen dit eventueel ook thuis oefenen. Wanneer je dan met de enkelvoudige rugslag en later ook de schoolslag aan de gang gaat, kun je refereren aan hoe Zwemmie ‘ook alweer liep. En dan vraag je: ‘zwem nu eens als Zwemmie’? Ik verwacht dat ze dan sneller doorhebben wat je bedoelt met ‘goede voetenstand’.

Steeds beter zwemmen

Er zijn nog veel meer vragen die je jezelf kunt stellen tijdens het kijken naar de kinderen. Maar hou het eerst bij een paar. Je ziet tijdens het kijken ook nog voldoende ‘fouten’, maar kijk vooral globaal, nog niet naar de details en geef positieve feedback. Verwacht niet te veel, dan lukt je dat gemakkelijker.

Ik nodig je uit om voorgestelde ideeën eens uit te proberen. Je hoeft niet direct afscheid hoeven te nemen van alles wat je tot nu toe allemaal hebt gedaan. Voeg het nieuwe gewoon toe en kijk welke effecten je ziet. Ik ben heel benieuwd naar jullie ervaringen!

LAAT EEN REACTIE ACHTER

0