InspiratieCD 19: Vertrouwen ontwikkelen

 In angst, Leren, Motivatie, Plezier, Veiligheid, Verbondenheid, Zwemles

In een gesprek dat ik dit jaar had over mijn werk en mijn plannen zei mijn coach opeens tegen mij: ‘leren zwemmen is eigenlijk leren de kant los te laten’. En zwemmen is de metafoor voor heel veel andere dingen die we moeten leren of doen. Ik vond het mooi wat ze zei. Het is de kunst om erachter te komen wat de kant is en wat er nodig is om hem los te laten. Je laat pas los als je vertrouwen hebt. Als je denkt dat je jezelf wel kan redden als je de kant hebt losgelaten. Als de nieuwsgierigheid naar wat er is als je loslaat groter is dan de angst of twijfel voor wat er gaat gebeuren. Het is aan de lesgever of de coach om kinderen of volwassenen te steunen om los te laten. Of de ander inderdaad loslaat, bepaalt hij of zij zelf. Dat kan de lesgever of coach slechts een beetje proberen te beïnvloeden.

Zelfdeterminatietheorie

Ik denk dat hier de essentie zit van de zelfdeterminatietheorie. Dat is een theorie die wereldwijd wordt omarmd. Er is veel onderzoek naar gedaan. Deze theorie gaat ervan uit dat iedereen gemotiveerd is om ‘in beweging te komen’. Ik heb hierover geschreven in mijn boek over plezier, intrinsieke motivatie en impliciet leren.

Motivatie heeft te maken met willen. Het verlangen om je te ontwikkelen, de omgeving te onderzoeken en te begrijpen is aangeboren. De mens is van nature nieuwsgierig en verlangt ernaar succesvol te zijn. Belangrijke voorwaarden voor motivatie zijn drie psychologische basisbehoeften: autonomie, competentie en verbondenheid. Als er aan deze voorwaarden niet wordt voldaan, dan ontstaat er demotivatie, onzekerheid of weerstand. In actie komen wordt dan minder vanzelfsprekend.

Autonomie

Autonomie heeft te maken met keuzevrijheid. Als je zélf betrokken wordt, mag je de dingen doen waarvan je denkt dat die bij je passen. We binnen bepaalde kaders, zo ontsaat dande kkJe hoeft je niet alleen maar te gedragen volgens de normen en waarden van iemand anders.

Competentie

Als je je competent voelt, heb je het idee dat je goed bent in wat je doet. Moet je dingen doen die niet lukken, dan verstoort dat je gevoel van competentie. Als je mag doen wat je leuk en interessant vindt, vergroot dit je kennis over de wereld en je competentie. Je ervaart dat dingen lukken. Dat stimuleert het zelfvertrouwen, het gevoel dat je ‘het kan’.

Verbinding

Als je je (sociaal) verbonden voelt, heb je het idee dat je bij anderen of een groep hoort. Je voelt je gerespecteerd, gewaardeerd en gezien. Dit zorgt voor een veilig gevoel in je omgeving en vertrouwen in de mensen om je heen. Als je je niet vertrouwd, gezien, gewaardeerd of veilig voelt in een sociale omgeving, verlies je intrinsieke motivatie.

Voorbeelden

Ik probeer met een paar voorbeelden te kijken hoe het werkt en welke rol we als lesgever kunnen spelen. Op de foto die je bij dit blog ziet, zie je twee jonge katten in onze boekenkast zitten. We hadden ze toen net opgehaald en ze op de grond in de kamer gezet. Voor dat we het wisten, zaten ze in die kast. Ik vermoed dat onze kamer veel te groot was. De boekenkast gaf beschutting en veiligheid. Wij hebben ze er maar gewoon even laten zitten. Ze kwamen er vanzelf weer uit. Blijkbaar won toen de nieuwsgierigheid naar ons het.

Sommige kinderen gaan het water niet in. Zeker niet als we zeggen: ‘spring er maar in’. De kans is groot dat kinderen zich niet zeker van zichzelf voelen. Er was ooit een jongetje dat tegen mij zei: ‘nee, ik doe het niet, want ik kan niet springen’. We kunnen dan de opdracht kleiner maken. Bijvoorbeeld door te zeggen: kom er maar in, kijk maar hoe je het doet. Ik kan me voorstellen dat sommige kinderen overweldigd zijn door de grote zwembadruimte en op basis daarvan beslissen om het water in te gaan. Die kinderen zouden willen dat er ergens voor hen een boekenkast was .

Je kunt de ruimte voor kinderen kleiner maken. Door kinderen niet direct helemaal naar de overkant te laten lopen, maar bijvoorbeeld langs de kant. Of in een diagonaal: de bak met blokjes staat op de kant en ze mogen die stuk voor stuk naar de korte kant brengen. Hierdoor creëer je meer veiligheid. Kinderen kunnen de kant vastpakken, hoeven niet ver weg, worden afgeleid door blokjes. Ze schatten in dat ze het wel gaan halen. Door een aanpassing in de situatie, ontstaat er vertrouwen in zichzelf.

Als kinderen door het gat in het zeil gaan oefenen, kun je heel goed met stationnetjes werken. Bijvoorbeeld de bodem proberen aan te raken (waterdiepte vanaf 150) , duiken te oefenen en door een zeil te gaan. Laat de kinderen dan kiezen wat ze willen. Ze kiezen het stationnetje waar ze zichzelf het prettigst bij voelen. Dus waar ze het meeste vertrouwen in hebben. Het stationnetje waarbij ze inschatten dat het wel gaat lukken. En als ze dan na een tijdje denken: ‘nu kan ik het wel’, kan het zijn dat de nieuwsgierigheid voor een ander stationnetje gaat winnen. En dan maken ze de stap om iets moeilijker te gaan oefenen. Succes bij het eerste stationnetje zorgt ervoor dat het vertrouwen groeit (ik kan het!). Daarna ben je sneller geneigd om iets nieuws uit te proberen. Je durft dan meer.

De lesgever

De lesgever moet vooral niet gaan vertellen wat het kind moet doen. Waarschijnlijk is de uitdaging om je niet te veel met het stationnetje dat wordt gekozen te bemoeien. Je hebt misschien wel snel de neiging om te zeggen: ‘ga nu maar bij het andere stationnetje oefenen’. Maar beter is het om aan je éigen vertrouwen te werken en te vertrouwen dat het goed komt.

Je kunt kinderen wél (subtiel) uitdagen. Door vragen te stellen. Of samen naar een ander stationnetje te gaan. En daar nieuwsgierig te zijn en te kijken of het kind het wel of niet wil doen. Zich dus wel of niet vertrouwd.

Ik zou nog meer voorbeelden willen bedenken, maar ik ben moe. Ik krijg ze niet meer ‘uit de computer’. Heb jij misschien nog een voorbeeld?

LAAT EEN REACTIE ACHTER

0